> Een wedstrijd (vanaf U14) heeft vier periodes van tien minuten.
> Een wedstrijd bij de U10 of U12 heeft acht periodes van vier minuten
> Tussen het eerste en tweede en het derde en vierde kwart zijn er twee minuten rust.
> Tussen het tweede en derde kwart zijn er:
> Bij een gelijke stand na veertig minuten spelen, wordt er met vijf minuten verlengd. Er wordt zo vaak met verlengd met vijf minuten totdat er een winnaar is.
> Om een wedstrijd te starten, moeten van beide teams vijf spelers op het veld staan.
> Een periode begint op het moment dat een speler de bal op het veld aanraakt.
> Een periode eindigt met het signaal van de jurytafel, dat de speeltijd voorbij is.
> De teams wisselen in de tweede helft van basket.
> In verlengingen spelen teams op dezelfde basket als de tweede helft.
> De bal kan dood of levend zijn: als de bal levend is, mag hij gespeeld worden, als de bal dood is, niet.
> De bal wordt dood door het fluitsignaal van de scheidsrechter of door het signaal van de jurytafel voor het einde van de speeltijd.
> Wanneer een bal in de lucht is, onderweg naar de basket, terwijl de scheidsrechter fluit of het signaal voor het einde van de speeltijd klinkt, telt de score als de bal door de basket gaat.
> De bal wordt ook dood als hij door de ring gaat, maar wordt direct weer levend zodra hij wordt ingenomen.
> Als een scheidsrechter fluit terwijl een speler in de schotpoging is, mag deze speler zijn schotpoging afmaken, en telt de score als deze schotpoging slaagt.
> De plaats van een speler wordt bepaald door de plaats waar hij de vloer raakt.
> Als een speler in de lucht is, wordt zijn plaats bepaald door de plaats waar hij als laatste de vloer raakte.
> Als de bal een scheidsrechter raakt, is dit alsof de bal die plaats op de vloer raakt.
> Er is een sprongbal aan het begin van de wedstrijd.
> Het is een sprongbal-situatie als:
> Na de sprongbal aan het begin van het eerste kwart wordt de ‘beurtelings balbezitpijl’ (de pijl) naar het team gedraaid (speelrichting), dat géén balbezit kreeg.
> Bij alle sprongbalsituaties wordt de bal ingenomen volgens de beurtelings-balbezit-pijl. Ook aan het begin van ieder kwart wordt de bal volgens deze pijl ingenomen.
Bij de spelsituaties is nog meer uitleg over deze regel te vinden: Sprongbal / beurtelings balbezit
> De bal wordt met de handen gespeeld.
> Het stompen, schoppen of expres tegenhouden van de bal met een voet (of been) is een overtreding.
> Het is geen voetbal, wanneer de bal per ongeluk de voet (of been) van een speler raakt, of een speler een bal op zijn voet (of been) gepasst krijgt. Of de speler voordeel heeft of niet, maakt hier niet uit.
> Een team krijgt balbezit, wanneer een speler van dat team controle heeft over de bal.
> Een team verliest balbezit:
> Een schietende speler is een speler die een lay-up loopt of bezig is met een schotpoging.
> Een schotpoging begint wanneer een speler zijn doorgaande beweging begint, die voorafgaat aan het loslaten van de bal voor een schot.
> Deze beweging begint wanneer de bal tot rust komt in de hand(en) van een speler.
> Een schotpoging eindigt wanneer de bal de handen van de schutter heeft verlaten, of, als de schutter in de lucht was, de schutter weer met twee voeten op de grond is.
Bij de spelsituaties is nog meer uitleg over deze regel te vinden: 9. Doelpoging (act of shooting)
> Een vrije worp telt voor één punt.
> Een normale score telt voor twee punten.
> Een score van achter de driepuntenlijn telt voor drie punten.
> Als een team per ongeluk in zijn eigen basket scoort, telt dit als score voor de aanvoerder van de tegenstander.
> Als een team bewust in de verkeerde basket scoort is dit een overtreding en telt de score niet.
> Een inworp wordt genomen:
> Bij een inworp:
Onderstaande de positie van de balinname na een overtreding of normale persoonlijke fout
Bij de spelsituaties is nog meer uitleg over deze regel te vinden: 7. De inworp
Bij de inworp moet de verdediger afstand houden als er geen ruimte voor de inworpnemer is.
Bij de inworp mag de verdediger niet over de lijn reiken.
> Een time-out duurt één minuut.
> Een team kan een time-out krijgen op het moment dat:
> De time-out moet aangevraagd zijn voordat een speler de bal in zijn handen heeft om in te nemen.
> Ieder team heeft:
> In de laatste twee minuten van het laatste kwart mag een team maximaal twee time-outs nemen – ook als het team nog recht heeft op drie time-outs.
> Time-outs kunnen niet worden meegenomen naar een volgende helft of verlenging.
> Spelers mogen in een wedstrijd (vanaf U14) zo vaak wisselen als ze willen.
> Spelers wisselen in een wedstrijd (U10 of U12) volgens het slangensysteem.
> Een speler mag wisselen als:
> Een speler mag het veld in komen zodra de scheidsrechter hem het veld in ‘wenkt’: op dit moment wordt de speler wisselspeler, en de wisselspeler speler.
> Als een speler zijn vijfde fout krijgt, moet hij snel worden gewisseld.
> Een team verliest de wedstrijd, en deze wordt verbeurd verklaard, als:
> De scheidsrechters melden dit aan de NBB.
> In principe is de eindstand 20-0.
> Een team verliest de wedstrijd, en deze wordt verloren verklaard, als het team met minder dan twee spelers over blijft.
> De scheidsrechters melden dit aan de NBB.
> In principe is de eindstand als volgt: